(Vervolg van De grot en Het museum)
Saar, Tom en Véronique waren de laatste werken in de grot aan het uitvoeren, toen plots het licht uitging. “Hé, wat is dat nu?” Tom stak zijn zaklamp aan en scheen op de lampen en de leidingen. Op het eerste gezicht zag alles er in orde uit. “Het zal iets met de stroomvoorziening zijn. Ik ga kijken.” Saar en Véronique gingen mee. In het donker konden ze toch niets doen.
Het was warm buiten. Het was middag, maar de zon was verborgen achter hoge wolken. Tom inspecteerde de zonnepanelen en de aansluitingen. “Zie je wel. Hier is een aansluiting doorgeroest. Ik kan het voorlopig wel oplappen. Geef je me de koffer met het elektrisch gereedschap? Die staat in de wagen.” Saar ging erom. “Ben je wel zeker? Hier staat geen gereedschapskoffer.” riep ze. Tom ging zelf kijken. “Ah verdorie, dan heb ik die in de garage laten staan. Ik rij erom.” “Dat zal ik wel doen.” zei Saar. “Jij hebt al de hele morgen met die zware keien gesleurd. Jij hebt wel een lange middagpauze verdient.” Dat moest ze geen twee keer zeggen. Tom gaf haar direct de autosleutels, en Saar reed weg.
“Ah, wat een heerlijke hitte.” pufte Véronique terwijl ze haar overall uittrok. “Ik ben helemaal bezweet.” “Die dingen zijn inderdaad niet geschikt voor in de zon.” antwoordde Tom. Hij trok de zijne ook uit. “Bekijk dit. Alles is nat. Af daarmee!” en ook zijn t-shirt en broek vlogen op de grond. Hij droeg een lichtblauwe onderbroek, die los hoorde te zitten, maar door het zweet aan zijn billen kleefde.
“Dat is beter.” Véronique volgde zijn voorbeeld, maar zij plooide haar bloes en haar short netjes op. Een bh droeg ze niet. “Zelfs mijn slip plakt. Vind je het erg als ik die ook uitdoe?” vroeg ze. “Nee hoor. Dan doe ik hetzelfde. Kijk, de mijne is zo nat dat ik hem moet afróllen.”
Véronique ging op de stenen toegangsweg zitten. “Zullen we maar aan het aperitief beginnen?” stelde Tom voor. “Graag. Zo’n dorst dat ik heb!” Tom verdween even in de grot, en kwam terug met twee gekoelde blikken limonade en twee bekers. Tom gaf een ervan aan Véronique en ging op zijn overall gaan zitten, naast zijn kleren en zijn helm.
Enkele mieren kropen langs het been van Véronique omhoog. “Eik. Mieren.” Ze stond op, en zette ze een voor een terug op de grond. “Het zijn maar mieren.” zei Tom. “Ik heb hier een wesp die op mijn drank afkomt. Vort! Weg!” Hij nam zijn helm en zwaaide ermee voor zich uit. “Pas op, daar komt er nog een.” riep Véronique, die het spektakel wel amusant vond. Tom stond op en zwaaide nog heviger. “Weg!” Krak! In zijn hand had hij enkel een stuk van het binnenwerk; de rest van de helm was door de heftige bewegingen achter de struiken terecht gekomen. “Verdorie!” Hij baande zich een weg door de takken. “Au! Er zitten stekels aan!” Een paar schrammen liepen over zijn blote buik en dijen, maar gelukkig zonder bloed.
Ondertussen was een kraai aan een van de riempjes aan het pikken. Het was bijna los. “Hé, stop dat!” riep Tom, waardoor de vogel wegvloog. Met het riempje. De kraai ging in een boom op een tak gaan zitten en bestudeerde zijn prooi. “Laat dat!” riep Tom opnieuw. De kraai vloog opnieuw weg, en liet het riempje liggen. “Verdorie.” Hij greep een van de lagere takken vast en hees zich omhoog. Van daar kon hij gemakkelijk verder klimmen. Hij zwaaide zijn ene been over de tak die eindige in de het twijgje waarop de kraai daarnet zat. Hij ging voorover liggen en strekte zijn arm uit. Hij geraakte er niet. Terwijl hij voorzichtig vooruit schoof, trok de ruwe schors zijn vel naar achter, waardoor zijn eikel uit zijn voorhuid floepte. Tom probeerde zich te rechten om alles terug goed te steken, zich met één hand vasthoudend aan de dunne tak, die door de bewegingen op en neer begon te wippen, en het riempje omhoog katapulteerde. Een zuchtje wind nam het mee naar een rots een paar meter van de boom. “Verdorie!”
Hij klom terug naar beneden, maar een van de takken kon hem niet houden en brak. Tom viel op de grond, op het zachte mos, maar ook op de takken.
“Au!” “Gaat het?” vroeg Véronique van achter de struiken. “Nee. Stomme kraai!” Véronique kwam naar hem toe. “Ah! Die struik heeft doorns!”. “Ik zie het. Je linkerflank staat rood van de schrammen.” “Och, beter mijn vel dan mijn kleren. Mijn vel herstelt vanzelf.” Tom was intussen opgestaan.
“Ik heb mijn helm, maar een vogel heeft het riempje losgepeuterd. Nu kan ik hem niet vastmaken.” “En waar is dat riempje nu?” “Daar, bovenop die rots. Die is wel heel hoog. Help je me er even op?” Véronique hield haar handen voor zich uit, Tom zette zijn ene voet erop, en kon zo naar boven klauteren. “Ik heb het. Nu nog zien heelhuids beneden te geraken.” “Zal ik misschien een ladder halen?” Daar had Tom zelf niet aan gedacht. “Goed idee. Als je dat ding hier krijgt tenminste.” Er weerklonken veel ge-ai’s en ge-oei’s als Véronique met het lomp gevaarte zich door de stekelige struiken wurmde, maar het lukte. “Kom eerst naar boven. Het uitzicht is de moeite waard.” Met de ladder ging het veel gemakkelijker.
“Wow. Dat heeft geen deugd gedaan denk ik.” Een lichtbloedende rode streep liep over haar linkerborst, net langs haar tepel. “Morgen is dat genezen.” lachte ze, hoewel ze wel beter wist. Ze klommen nog een paar meter hoger over enkele blokken, tot ze bij een soort platform kwamen, doorkruist door diepe spleten waaruit varens en andere planten groeiden. “Een van deze spleten moet toegang geven tot de zaal onder ons.”
“Inderdaad een prachtige plek. We zijn hier nu al maanden aan het werk, en dit is de eerste keer dat ik hier kom.”
Ondertussen was de lucht donkerder geworden. Een eerste druppel viel op Véronique haar blote rug. “Hola. We houden het niet droog. Laten we terug gaan.” Tom was een eindje verderop de stevigheid van de kalksteenformaties aan het testen en had nog niets in de gaten. “Hé, Tom” riep Véronique. De druppels werden frequenter, en Tom merkte het nu ook. Behoedzaam op hun blote voeten liepen ze over de hobbelige ondergrond. Het was nu een echte bui, die de stenen nat en glibberig maakte. “Gelukkig hebben we geen kleren aan. Anders zouden ze nu doorweekt zijn.” was Véronique optimistisch. “Onze kleren! Die liggen daar nog te drogen!” riep Tom uit. Op de natte stenen konden ze zich niet haasten. Het had toch geen zin meer. Tom klom het eerst van de ladder. Toen hij beneden was, volgde Véronique. De sporten waren glad en haar blote voeten gaven niet veel grip. Maar ze was een ervaren ladderklimmer, dus ze klom lustig naar beneden. En gleed uit. Tom kon haar nog net bij haar heupen grijpen. “Dank je!” Maar een stap verder gleed ze toch nog uit, met haar achterwerk in de modder. “Niet erg. De regen spoelt het er zo af.”
Ze namen de ladder en kropen opnieuw door de doorns, met nog eens zoveel schrammen tot gevolg. Net toen ze konden schuilen stopte de regen en kwam een zonnetje tevoorschijn. “Juist wat we nodig hebben. Nu kunnen we drogen.” En daar kwam Saar weer aangereden. Ze zag de twee in de warme zon liggen. “Genoeg gelanterfant jullie!” lachte ze. “Hier is het gereedschap. Aan het werk!”