Het was de eerste lentedag. Het zonnetje scheen en de eerste bloesems waren tevoorschijn gekomen. Isabelle had al 30 lentes meegemaakt, maar toch kon ze het nog steeds niet laten om op die eerste mooie dag een fietstochtje te maken. Heel warm was het nog niet. Ze droeg een lange jeans en een bloes met lange mouwen. En met bloemetjesmotief. Ze fietste op het jaagpad, dat meekronkelde met de rivier. Wat verderop was de oever steil, en vanop de hoger gelegen weg had je een heerlijk uitzicht over het water.
En daar gebeurde het. Isabelle viel over een steen midden op de straat, en donderde van de berm. Haar bloes scheurde, ze stootte armen en benen, ze voelde haar helm loskomen, en zag nog een dikke tak op zich afkomen, voor alles zwart werd.
Hoe lang ze bewusteloos lag, weet ze niet. Ze werd gewekt door een fris windje die over haar blote voeten waaide. Ze had pijn. Haar ogen kreeg ze nog niet open. Ze voelde dat ze rechtop zat, tegen een boom. Oei! Wat deden haar armen en benen pijn. Haar hele lijf eigenlijk.
Of nee… leek de pijn niet langzaam maar zeker weg te ebben? De wind speelde door haar open bloes en zorgde voor verkoeling. Haar broeksknoop sprong open. De spanning rond haar bekken verlichte. Ha, dat deed deugd. Ze verbeelde dat ze bont en blauw stond. Misschien had ze wel vanalles gebroken.
Maar wacht eens… hoe kan een broeksknoop openspringen na de val? En waarom voelde ze de wind niet meer over haar voeten? Ze forceerde haar oogleden. De avondzon stond laag boven de horizon. Ze begon weer te zien. Ze schrok. Naast haar voeten waren kleine wezentjes, een paar centimeter groot, bezig aan haar broekspijpen te trekken. Op haar buik waren er twee bezig haar slip af te rollen.
“Hela! Wat doen jullie!” riep ze. Ze probeerde recht te staan. Dat lukte wonderwel. Ze had niets gebroken. Haar broek viel op haar voeten. Haar bloes hing maar over één schouder en haar bh was los. De wezentjes vielen op de grond.
Plots weerklonk een stem uit de hoogte. Een gevleugelde gedaante daalde neer.
“Wees maar niet bang. Je bent bevrijd. Voel je nog niets op je rug?”
Inderdaad, haar rug jeukte. Isabelle probeerde achterom te kijken. Ze liet de rest van haar bloes op de grond vallen, en zag twee kleine vleugeltjes, als van een vlinder, groeien en groeien.
“Je bent nu een feetje. Welkom bij ons.” Nog drie andere feetjes waren erbij gekomen. Allen hadden de mooiste vleugels, in alle kleuren.
Isabelle voelde haar borst vlak worden, haar onderbuik werd kaal, en haar navel en gootje verdwenen. Ze trok haar laatste kledingstuk uit. Dat had ze niet meer nodig.
“Kom, je mag met ons mee.”
Isabelle fladderde met haar vleugels, en verdween met haar nieuwe vrienden naar het feeënrijk.